Hoofdstuk 1

Met een knal harder dan die van inslaande bliksem, knapt de ballon en schildert de lucht in de kleur van de Zon. De menigte op het plein barst los in luid gejuich en graait gretig naar het neerdwarrelende poeder. Hun gele handafdrukken blijven achter op mijn ontblote bovenlijf, terwijl ik achter mijn neus aan door het feestgedruis probeer te komen. 

De verleidelijke geur van honingcake leidt me. Het smeekt me op z’n minst drie plakken cake tegelijk in mijn mond te proppen, zodat ik genoodzaakt ben er een fles mede achteraan te gooien om het plakkerige goedje weg te spoelen.

Trommels kondigen de lancering van een tweede ballon aan. Ik ontwijk nog net op tijd een elleboog door opzij te springen, om meteen erna een duik onder een jongen door te maken die in zijn enthousiasme een salto door de nieuwe lading poeder maakt.

Genoeg.

Geïrriteerd knoop ik mijn lange haar in een staart. Tegen de tijd dat ik bij het buffet ben is alles besmeurd of ben ik bont en blauw onder dat verrekte gele spul.

Achter me klinken geschrokken kreten als ik zonder enige waarschuwing mijn vier lange vliesvleugels spreid. Hun verontwaardiging slaat echter snel om in waanzinnig gejoel wanneer ik vlak over hun hoofden door de poedermist scheer. Een groep meisjes bij de lange buffettafels wijkt uiteen om plaats voor me te maken. Nauwelijks heb ik mijn voeten op de grond gezet of ze zwermen alweer om me heen. Hun complimentenregen gaat volkomen aan me voorbij. Het enige wat me interesseert, is de uitgebreide selectie aan lekkernijen die voor me staat.

‘Mell!’ Karr worstelt zich met moeite door de kluwen meisjes heen. ‘Kijk nou wat je gedaan hebt.’

Terwijl ik nog een plak cake in mijn mond prop, volg ik zijn wijzende vinger naar de lucht. Tientallen jongens met vleugels kleiner dan hun ambities stijgen op boven het volgestampte plein. Het poeder kleeft aan hun ongetrainde vleugels waardoor ze met bosjes neerstorten. Een van de waaghalzen valt vlak achter me op de grond. Hij giert van het lachen als zijn makkers hem te hulp schieten.

‘Dwat ish wiet mijn swuld.’ Mijn leugen en onbeschoftheid met volle mond te praten worden bestraft door een stuk cake dat mijn keel in schiet. Karr slaat op mijn rug tot ik hoestend mijn hand opsteek, bevrijd van de bijna fatale zoetigheid. ‘Dank je,’ zeg ik schor en neem de pul mede die hij me aanbiedt aan.

‘Ik had eigenlijk gewoon moeten toekijken hoe je spartelend naar lucht aan mijn voeten het leven liet. Dat had me een concurrent gescheeld.’

Grinnikend neem ik een slok voor ik de pul teruggeef. ‘Je komt ook altijd met zulke inzichten op de proppen wanneer het te laat is.’

‘Ja hè?’ Karr slaakt een zucht en haalt zijn hand door zijn korte, zandkleurige haar dat bijna dezelfde kleur heeft als zijn ogen. ‘De Zon heeft geen wijsheid in mijn hoofd gebrand.’

‘Jij zei het, niet ik.’

‘Je dacht waarschijnlijk nog iets veel ergers.’

‘Ik ben dan ook al jaren je kamergenoot, ik weet al je tekortkomingen.’

‘Mijn tekortkomingen?’ De mede klotst over de rand van de pul als Karr zijn armen over elkaar slaat. ‘Was jij niet de idioot die zojuist door het Zonnepoeder heen vloog en complete anarchie van neerstortende toekomstige Dharren veroorzaakte voor een plakje honingcake?’

Ik neem de pul over om de resterende mede van hem te redden. ‘Nogmaals, dat,’ ik wijs met de pul naar de gevallen jongen die door de medici weggeleid wordt, ‘is niet mijn schuld. En het was niet voor één plakje, het was een hele cake.’

‘Emo-eten?’

Als Karr niet snel naar de andere kant van de tafel was gehold, had ik hem er hardhandig onder geschoven.

‘Begrijp me niet verkeerd.’ Karr pakt een schaal met mijn favoriete honingcake van tafel en gooit er een variëteit van warme pasteien en gesuikerde koeken bij. ‘Ik neem het je niet kwalijk. Het Dharrenfeest moet sinds Lizz’ dood een bittere nasmaak hebben gekregen voor je. Maar deze keer is het anders. Dit kan wel eens ons laatste feest zijn hier, onze laatste dag zelfs. Dus probeer er een beetje van te genieten, oké?’ Hij gebaart met een honingkoek naar het volgepakte plein achter me. ‘Ga dansen voordat je ergens kotsend boven een pot eindigt, omdat je jezelf misselijk gevreten hebt.’

‘Is dat waarom je het halve buffet leegruimt? Om me te beschermen?’

Karr grijnst. ‘Nee, dit is allemaal voor jou, omdat ik weet dat je toch niet naar me luistert. Kom op, voor ze weer een poederballon laten knallen.’

Snel gris ik een volle fles mede van tafel voor ik achter hem aan het opgeklaarde luchtruim in schiet.

Ik vlieg in een rechte lijn naar het paleis, in tegenstelling tot Karr. Zoals verwacht neemt hij de lange route over het plein. Aangekomen op het dakterras van het paleis plof ik tussen twee enorme potten met siergras achter de balustrade neer. Met de fles mede in mijn schoot kijk ik toe hoe heel Hamon geniet van de Dharrennacht. De enige keer in het jaar dat alles draait om ons, de jongens die gekozen zijn om Dhar te worden. Het is ook een van de weinige dagen dat we niet hoeven te trainen tot we neerstorten van uitputting. Al is trainen minder vermoeiend dan het uitsloofgedrag dat de Dharren vertonen tijdens het feest. Ik dacht dat Karr boven zulk haantjesgedrag stond.

Blijkbaar niet.

Het is ongelooflijk hoe hij geen enkel pasteitje verliest tijdens zijn stunts boven de uitzinnig applaudisserende menigte. De andere Dharren kunnen dit natuurlijk niet over zich heen laten gaan. Fynn is de eerste die hem vergezelt in de lucht. Hij scheurt zijn blouse open in een fantastisch voorbeeld van machismo. Zelfs hierboven trillen mijn trommelvliezen vervaarlijk door het gegil van de meisjes op het plein. Ze kijken smachtend naar hem, pronkend met zijn brede borstkas, gespierde armen en krullende, blonde haar.

Wanneer de drummers een van de bekendste strijdliederen inzetten, ontspruit een race boven het plein. De drank vloeit echter al rijkelijk sinds het begin van de avond, waardoor de Dharren constant uit de bocht vliegen. Ik zuig sissend tussen mijn tanden lucht naar binnen als een van hen tegen Vass aanbotst. Hij had beter tegen een flat aan kunnen vliegen. In vergelijking met Vass’ robuuste gestalte zijn de muren van was genadiger.

Vass merkt de onfortuinlijke Dhar pas op wanneer deze bewusteloos naar beneden valt. Meteen duikt hij achter hem aan, terwijl Fynn de jongen hartelijk uitlacht. Woedend haalt een andere Dhar naar hem uit. Dankzij Fynns snelle reactievermogen mist hij spectaculair zijn doel en tolt in een ongeplande pirouette door de lucht. Nu is het niet alleen Fynn die schatert van het lachen. Dit blijkt het startsein om de race te vergeten en over te gaan op een knokpartij.

Karr landt naast me op het dakterras en klakt afkeurend met zijn tong. ‘Dat krijg je nou van een overdosis testosteron in opgeblazen lichamen zonder enige herseninhoud om het in goede banen te leiden.’

‘Is dat de reden dat je opeens hier opduikt na je uitsloverige fratsen?’ vraag ik. ‘Het heeft niets te maken met het feit dat niemand zich meer interesseerde in een grasspriet als jij toen de spierbundels opdoken?’

‘Alsjeblieft zeg. Ik vlieg rondjes om die minkukels met een van mijn vleugels vastgebonden, terwijl ik de Zonnegroet op mijn grote teen fluit.’

Daar is geen woord van gelogen. Niemand vliegt sneller en beter dan Karr. Bij de maandelijkse testen wint hij elke race, hoe moeilijk de Dharrentrainer het parcours ook maakt.

Onwillekeurig wrijf ik met mijn hand over de bochel op mijn neus. De scherpe bocht waar Karr gesmeerd doorheen gleed, bleek voor mij te hoog gegrepen. Er stroomde zo veel bloed uit mijn neus dat, tegen de tijd dat de medici het bloeden wisten te stelpen, mijn trainingstuniek net zo rood was als mijn haar.

Karr pakt een pastei en scheurt het in tweeën. Met opgetrokken neus pulkt hij de zonnebloemzaadjes eruit. ‘Nu is het moment waarop je zegt: Ja Karr, je hebt helemaal gelijk, je gaat iedereen inmaken morgen.’

Ik kijk hem fronsend aan. ‘Waarom?’

‘Omdat je mijn vriend bent en me hoort op te beuren. Iedereen weet dat ik geen schijn van kans maak tegen die opgepompte blaaskaken.’

‘Dat is onzin, dat weet je best. Met jouw snelheid maak je morgen juist meer kans dan wie dan ook.’

Karr snuift. ‘Tot een van hen een elleboog in mijn buik plant. Dan donder ik regelrecht naar beneden en sla ik te pletter op de vervloekte grond van Caban.’

‘Dat gebeurt niet als je ze allemaal voorblijft.’

‘Wat een briljante strategie. Dat de Dharren die bloedend en gebroken thuiskwamen daar niet aan hadden gedacht, zeg. Om nog maar te zwijgen over alle Dharren die helemaal niet terugkeren.’ Karr onderwerpt zijn uitgeplozen pastei aan een grondige inspectie voordat hij eindelijk een hapje neemt. ‘Duidelijk gesproken door iemand die dankzij zijn vele fysieke zegeningen geen strategie nodig heeft. Het moet geweldig zijn, om de Zon aan je kant te hebben staan.’

‘Als de Zon aan mijn kant stond, zou Lizz nu nog leven.’

‘En daar zijn we weer,’ verzucht Karr. ‘Hoe vaak moet ik nog zeggen dat niemand had kunnen voorkomen wat er gebeurd is? De Zon niet en jij al helemaal niet.’

Dit keer is het mijn beurt om te snuiven. Ik pak de kruidige honingwijn en giet het met grote slokken naar binnen.

‘Nu we het toch over Lizz hebben.’ Karr trekt de fles uit mijn handen. ‘Ze zou niet willen dat je morgen lazarus aan de start staat. Ze zou willen dat je wint.’ Hij wijst naar beneden, waar de gevechten blijkbaar uitgevochten zijn en Fynn de menigte weer aan het opzwepen is. ‘Stel je voor dat een van die achterlijke gladiolen de nieuwe Eerste Eega van Bhit wordt. Ze zijn het niet eens waard zevende Eega te worden. Dat vond Lizz ook, dat weet ik zeker.’

Dat vond je zeker. Ik grinnik bij de gedachte aan jouw door afkeer vertrokken gezicht toen Fynn en de anderen op een van onze vrije dagen naar je op zoek gingen. Je liep expres de andere kant op, terwijl je mompelde: ‘Pierewaaiers.’

‘Dat is het betere werk!’ zegt Karr en slaat me broederlijk op mijn rug. Met een vies gezicht kijkt hij naar het Zonnepoeder dat van mijn rug is overgedragen op zijn plakkerige vingers. ‘Blijven lachen, vooral om anderen.’

Terwijl Karr zijn handen probeert schoon te vegen aan zijn openvallende blouse, probeer ik me niet te laten beïnvloeden door zijn onzekerheid. Morgen volbrengt hij de race en wordt gekroond tot Eega. Hier is geen twijfel over mogelijk, het gaat immers om een plek aan het hof in Bhit.

We hebben het vaak gehad over waar we de rest van ons leven willen slijten. Hij koos altijd voor Bhit. ‘Omdat daar de Zon het langst verblijft,’ zei hij dan. Iedere dag urenlang baden in Zijn licht is voor hem het paradijs.

Ik kijk omhoog, door de glazen koepel die samen met de dikke stadsmuren Hamon beschermt tegen de elementen. Vanaf hier kan ik Bhit niet zien, maar ik weet dat ze daar ergens zweeft. Een grote gele bol van was, zoals het onze, kilometers ten westen van hier. Dichter bij de Zon dan haar zustersteden Hamon en Rayan en daarom de machtigste stad van het Zonnerijk.

Net als hier vieren ze daar feest. Iedereen danst, zingt en eet naar hartenlust. Beker na beker vol mede wordt geheven op de toekomst. Liter na liter wordt weggedronken om het verleden te vergeten.

Ik wil graag hetzelfde doen, maar weet dat het niet zal helpen. Er is niet genoeg mede in heel het Zonnerijk dat me jou kan doen vergeten.

‘Ik ga het voor gezien houden voor vandaag.’ Karr pakt de laatste pastei van de schaal en springt op de balustrade. Moeiteloos balanceert hij op de smalle, gladgepolijste reling ondanks de ongetwijfeld ruime hoeveelheid mede die hij meester heeft gemaakt. Hij staat op het punt om naar beneden te springen als ik zeg: ‘Maak je geen zorgen over morgen.’

‘Waarom zou ik me zorgen maken? Omdat ik moeite heb om met Zonsopkomst uit bed te komen?’ Hij beantwoordt mijn geïrriteerde blik met een grijns. ‘Ik weet best wat je bedoelt. Ik ben op tijd uit bed, maak je maar geen zorgen.’

Hij knipoogt en springt van de balustrade. Zijn doorzichtige vleugels schitteren in het licht van de lantaarns die het duister van de naderende nacht buiten de stad moet houden. Dan verdwijnt hij uit het zicht tussen de krap op elkaar gebouwde flats.

Ik sta op, vouw mijn armen op de balustrade en richt mijn blik op de hemel. De Zon neemt zijn laatste stralen mee achter de stadsmuren, alsof Hij voelt dat ik Hem verwijt jou van me te hebben afgenomen. Het is misschien niet de schuld van de Zon, zoals Karr al zei, toch houd ik Hem gedeeltelijk aansprakelijk. Hij heeft ze immers vervloekt.

Zij die de Zon schuwen. 

Vlak voor de dag dat jij had moeten oprijzen als de mooiste en krachtigste koningin die Hamon ooit heeft gezien, hebben de Zonneschuwers uit Caban je van ons afgenomen.

Door de afgunst van de Zonneschuwers, door de vete tussen hen en de Zon, zit ik hier nu.

Alleen.

Teruggaan naar het feest is net zo verleidelijk als een duik nemen in het drekbassin.

Het dartele getrommel en de blijde zang ontsteken een vuur binnen in me. Zodra de Zon weer door de koepel schijnt, zal ik voor het eerst van mijn leven de stad verlaten om deel te nemen aan de Vlucht. Heel Hamon zal me uitzwaaien. Iedereen zal me de beste wensen meesturen, samen met de begeerte dat ik onze geliefde stad glorie en eer zal brengen.

Ze zien niet dat ik alles zou opofferen, alles zou laten branden, als ik jou ermee terug zou krijgen.

Eén reactie

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *